Regels om lacrosse te spelen

Basisregels lacrosse 

Lacrosse is een contactsport, daarom is het belangrijk dat de spelers beschermende uitrusting dragen. Een Nederlandse lacrosse wedstrijd bestaat uit vier kwarten die ieder 20 minuten duren. Tussen de ‘quarters’ zitten pauzes van 2, 10 en 3 minuten. Belangrijke onderdelen van de sport zijn uiteraard het slaan met de stick en ‘bodychecking’. Aangezien het een contactsport is, zijn er een aantal regels van kracht om blessures en verwondingen. Spelers mogen met hun stick op de stick van een andere speler slaan. Houdt de baldrager de stick alleen vast met zijn rechterhand, dan mag een andere speler niet op zijn linkerhand slaan. Bodychecken mag alleen tussen de schouders en de heupen en aan de voorkant van een tegenstander. Mocht een speler toch in zijn rug, op zijn helm of onder zijn heupen gecheckt worden, dan legt de scheidsrechter het spel stil en krijgt de overtreder een tijdstraf toegewezen. In het begin van een quarter of nadat er een doelpunt is gescoord, wordt er een face-off toegepast in het midden van het veld. Dit houdt in dat één middenvelder van ieder team zijn stick horizontaal tegen de stick van de andere speler aan op de grond legt. De bal wordt tussen de twee sticks in gelegd. De butt-end moet naar de linkerkant van het veld wijzen, parallel met de middenlijn van het veld. De twee spelers die meedoen aan de face-off vechten om de bal. Meestal doen ze dit door de bal zo snel mogelijk te bedekken met hun pocket en hem naar een andere middenvelder uit hun team te schuiven.

Fouten en straffen

Er kunnen bij lacrosse twee soorten fouten worden gemaakt: technische fouten en persoonlijke fouten. Aan beide soorten fouten hangen ook andere straffen. Begaat een speler een overtreding, dan fluit de scheidsrechter en geeft hij aan wat de straf wordt voor de gemaakte overtreding. Er is voornamelijk sprake van technische fouten wanneer een speler off-side gaat, een andere speler vasthoudt of zijn vrije arm gebruikt om tegenstanders weg te duwen. De straftijd die een speler hiervoor krijgt is 30 seconden. Persoonlijke fouten zijn de meer ernstige fouten, waar dus ook hogere straffen op staan. Denk bijvoorbeeld aan illegaal checken, gevaarlijk slaan met de stick of vloeken of schelden op het veld, dus onsportief gedrag. De straftijd die een speler krijgt bij een persoonlijke fout varieert van 1 minuut tot 3 minuten. Begaat een speler 5 persoonlijke fouten in een wedstrijd, dan wordt hij definitief van het veld gestuurd. Wanneer een speler straftijd krijgt, is het de bedoeling dat hij in penalty box aan de rand van het veld gaat zitten. Daarnaast krijgt het andere team balbezit als een speler straftijd toegewezen krijgt.

Technische en persoonlijke fouten 

Dit zijn de technische fouten die een speler bij lacrosse kan begaan:

• Holding: Het ophouden van een tegenstander met de stick of de vrije hand. 

• Off-side: Er moeten tijdens een lacrosse wedstrijd constant vier spelers op de verdedigende helft van ieder team staan en minimaal drie spelers op de aanvallende helft. Als dit niet gebeurt, dan is het een off-side. 

• Interference: Het opzettelijk belemmeren van de vrije doorgang van een tegenstander die niet in bezit van de bal is. 

• Pushing: Een tegenstander hard in de rug duwen. 

• Illegal start: Wanneer een wingman voor het fluitsignaal van de scheidsrechter naar de wingline rent. 

• Stalling: Wanneer een speler of een heel team opzettelijk het spel vertraagt om te zorgen dat ze voor blijven staan of om de tegenstanders te frustreren. 

• Warding: Wanneer een baldrager zijn stick met een hand vasthoudt en de andere hand gebruikt om een tegenstander weg te duwen. 

• Time Delay: Wanneer een goalie de bal in zijn stick heeft en langer dan vier seconden in de crease blijft staan. 

Dit zijn de persoonlijke fouten die spelers bij lacrosse kunnen maken: 

• Slashing: Wanneer een speler zijn tegenstander op de hand slaat waarmee deze zijn stick niet vasthoudt. 

• Crosschecking: Wanneer een speler een check uitvoert met zijn handen, maar de handschoenen niet tegen elkaar aan heeft gedrukt. 

• Tripping: Wanneer een speler een tegenstander met opzet laat struikelen. 

• Illegal equipment: Wanneer de handschoenen van een speler op zo’n manier zijn aangepast dat het de veiligheid van hemzelf of andere spelers in gevaar brengt. 

• Illegal bodychecking: Het bodychecken van een tegenstander tegen het hoofd, in de rug of onder de heupen. Ook wanneer de tegenstander meer dan 3 meter van de bal af is. 

• Illegal stick: Wanneer de stick zo is gemaakt dat het moeilijker wordt voor tegenstander om de bal af te pakken. 

• Unsportsmanlike conduct: Wanneer een speler vloekt of scheldt op het veld of in discussie gaat met de scheidsrechter. 

• Unnecessary roughness: Wanneer een speler meer kracht gebruikt dan nodig is om de bal af te pakken.